Niet over praten

Inmiddels is er ruim een jaar verstreken na haar diagnose eierstokkanker. De huisarts dwingt nu terminale zorg af. Dit houdt om meerdere uren per dag en 24-uurs zorg. Stiekem zie ik hier tegenop, want ze wil nog steeds ‘geen vreemden’.

‘Wat zal ik aantrekken in de kist?’, vraagt ze aan mij. ‘Ik kan mijn kleding niet meer aan. Met een joggingpak wil ik niet de kist in. Met mijn familie kan ik hier niet over kan praten. Ze zijn net als ik: als we er niet over praten bestaat het niet.’

Haar vraag beantwoord ik niet. Op elk antwoord zal ze schieten.

Mijn houding is: present zijn, luisteren, contact maken, communicatie, fysiek en innerlijk ruimte bij haar proberen te maken om te sterven.

‘Toch praat je er af en toe over’, zeg ik tegen haar.

Ik breng het als een compliment.

Ze ontkent. Positieve woorden zijn voor haar moeilijk om te ontvangen.

Als voorbeeld noem ik haar vraag over de kleding in de kist.

Ze zwijgt even.

‘Weet je hoe het komt, dat ik nog steeds leef?’

Vragend kijk ik haar aan.

‘Omdat ik razend ben. Dat houdt me op de been.’ Er volgt een rij met namen van artsen die volgens haar cruciale fouten hebben gemaakt in haar behandelingen. Ze gaat daarbij jaren terug in de tijd.

Voorzichtig vraag ik wat ze verwacht met die boosheid te bereiken.

‘Dat ik langer leef.’