Zes chemokuren verder: haar internist besluit, dat het zo niet verder kan. De bijverschijnselen hebben blijvende schade en ernstige pijn veroorzaakt. Hij vindt het onverantwoord om door te gaan. Hij stelt een palliatieve behandeling voor. In plaats van genezing als doel is dan de focus verbetering van de kwaliteit van leven. Dit weigert ze, want medicamenteuze behandeling houdt in, dat ze sneller zal sterven. En ze is bang voor de dood. Ze is boos op de internist en alles en iedereen.
Ze verbreekt de behandeling en wacht thuis verder af. In de loop der weken raakt haar buik opgezet door de tumoren. Vanaf de buitenzijde zijn ze te zien en te voelen. Na twee maanden worden haar armen, benen en voeten opgezwollen van het vocht. Na drie maanden komt haar maag omhoog en ze begint kortademig te raken. De pijn is enorm. Zowel van buiten, als van binnen, zegt ze ‘in brand te staan’. Door haar allergieën en intoleranties voor medicijnen kan ze geen pijnstilling nemen. Zelfs niet het meest gangbare, dat verkrijgbaar is bij de drogist.
Maria is mijn enige vaste cliënte. Voordat Cuprum werd opgericht kwam ik al bij haar. Zij is nu mijn enige vaste cliënte. Het is nodig, dat de zorg wordt uitgebreid van eenmaal daags naar viermaal daags. Hiervoor zijn extra collega’s nodig. Echter, ze weigert ‘vreemden.’ Ik stel mijn grens: zes zorgbezoeken per maand. Ik heb te veel hooi op mijn vork genomen de laatste maanden. Juist nu worden mijn twee collega’s om de beurt ziek. Eén collega valt een maand uit en de volgende maand valt de ander uit. Hierdoor gebeurt het dat Maria op verschillende ochtenden geen zorg heeft. Als mijn collega’s weer hersteld zijn voel ik mij ook weer beter. Ik besluit ik een tandje bij te zetten in de wetenschap dat het voor korte tijd zal zijn.