Verschillende reacties heb ik ontvangen over de blogs over Maria. In verband met de privacy beantwoord ik deze niet in een blog. Op één vraag na, omdat dit een feitelijke vraag is: ‘is er iemand die ‘nee’ kan zeggen tegen deze dure zinloze, pijnlijke behandeling de ze wil? Iemand die vanuit oprechtheid en mededogen haar zegt waar het op staat?’ Het antwoord is: ‘ja en nee’. De medische staf heeft besloten, dat ze deze curatieve behandeling mag aangaan op voorwaarde, dat ze een niet-reanimeren verklaring zou ondertekenen. Dit heeft ze gedaan, met tegenzin. De risico’s zijn voor haarzelf. De niet-reanimeren verklaring is de grens.
De dag na de tweede chemo tref ik Maria aan op de bank, onder een deken. Ze kokhalst en buigt voorover naar een emmer die op de grond staat. Ze zegt geen vertrouwen meer te hebben in haar huisarts, de internist en de oncoloog. ‘Ik vertrouw alleen mezelf. Ik ben zó boos.’ Ze heeft spijt van de twee chemo’s, omdat de bijwerkingen haar zenuwen nog meer hebben beschadigd dan ze al waren voor die tijd. Ze gaat wel naar het ziekenhuis voor een CT-scan, maar ze gaat geen contrastvloeistof drinken en ze laat zich ook geen contrastvloeistof in de bloedbaan spuiten. Dit laatste is noodzakelijk, bij een CT-scan. Ook laat ze zich niet opereren.
Ze gaat zitten, met haar benen opgetrokken tegen haar buik. Haar gelaatstrekken zijn hard en haar ogen kijken boos. ‘Ik ben kortaf. Dan weet je dat alvast. Van mij hoeft het niet meer.’ De ochtendverzorging wil ze wel doorzetten. Terwijl we bezig zijn gaat de woordenstroom door; over alles wat er mis is met de medische zorg en met haar lichaam. Gelegenheid om een vraag te stellen of een opmerking te maken krijg ik nauwelijks. Afleiden lukt vandaag twee keer één minuut.
Dan komt het gespreksonderwerp ineens op ‘de dood.’ Ze zegt: ‘ik práát gewoon niet over het feit, dat ik doodga. Ik heb geen kanker. Als ik er niet over
praat dan bestaat het niet. Er is niets aan de hand.’ ‘Je zet het gewoon opzij,’ zeg ik. ‘Dan voel je je verdriet niet.’ ‘Precies,’ zegt ze, ‘ik zet het opzij’.
Als we klaar zijn ga ik nog even met haar zitten voor een afrondend gesprek. Ik kijk naar het zittende figuurtje op de bank. Ze kijkt nog steeds boos. Plotseling loopt mijn hart vol van mededogen. Ik visualiseer, dat ik een arm om haar heen sla. Ze kijkt mij aan en zwijgt even. Dan zegt ze: ‘Raak me niet aan, want dan breek ik en ga ik huilen.’