Laat mij maar bommelen (I)

 

In de voorjaarzon loop ik vanuit de stad richting station. Het is zaterdagmiddag en ik ben op weg naar een feest in Amsterdam. Midden een voet- en fietsersbrug kom ik haar tegen.

 

‘Liselotte!’, roep ik. De voetgangster kijkt verschrikt op. Ze herkent me en lacht: ‘Wat zie jij er deftig uit.’

 

Ik leg uit, dat ik mij mooi heb gekleed in verband met een verjaardagsfeest. Met mijn hand strijk ik over mijn jas: ‘Deze jas is van mijn oma geweest.’

Overbodige informatie, ik zou ook ‘dank je’ kunnen zeggen.

 

Als ik aangesproken wordt op mijn verschijning, terwijl ik deze van bont gemaakte jas draag, licht ik dat altijd toe. Voor veel mensen is een bontjas not done in verband met het slechte leven dat deze pelsdieren gehad hebben, het feit dat ze mishandeld zijn en/of met uitsterven zijn bedreigd. Ook voor mij, als de jas nieuw zou zijn. Dit terzijde.

 

Liselotte zag ik een jaar geleden voor het eerst lopen in de stad. Dagelijks maakt ze een wandeling van een paar uur. Vanuit mijn huis zie ik haar over de singel lopen en ook op andere plekken binnen en buiten de binnenstad kom ik haar tegen.

 

Ze draagt altijd één type kleding en schoeisel, winter of zomer. Ongepoetste schoenen met middelhoge afgesleten hakken, een dunne broek en een denim taillejasje met lage hals. Haar haren zijn gewassen of ongewassen. Drie maanden geleden heeft ze een stuk van haar haren gehaald. Haar houding is rechtop en tijdens het lopen bewegen de ellenbogen heen en weer langs haar taille, terwijl ze de handen in kommetjes voor haar buik houdt. Het ziet er wat onnatuurlijk uit. Het gezicht staat strak en soms is ze bezweet en hijgt ze. Vaak loopt ze op de rijbaan in plaats van op de stoep. Wat soms gevaarlijke situaties oplevert.

 

Twee maanden geleden raakten we voor het eerst in gesprek. Haar gezichtsuitdrukking verandert dan direct: het gezicht is zacht en ze lacht. Ze spreekt het Nederlands van een NRC-lezer. Een gesprek lijkt ze prettig te vinden , want de conversatie loopt soepel en ze vertelt uitgebreid over zichzelf. Ook heeft ze interesse voor mij.

 

Kort gezegd komt haar verhaal erop neer, dat ze botkanker heeft in een gevorderd stadium. Doordat haar ziekte chronisch is geworden weten familie, vrienden en bekenden niet hoe hiermee om te gaan en hebben ze haar in steek gelaten. Elke dag maakt ze een wandeling en het lijkt of hierdoor haar ziekteproces stabiliseert. Desgevraagd vertelt ze mij haar naam en adres. Ik vraag of ik een keer op bezoek mag komen om te kijken of ik professioneel iets voor haar kan betekenen. Dat mag. Het lukt mij niet om op kort termijn bij haar op bezoek te gaan. Onze afspraak zit in het vat. Een hand mag ik haar niet geven, want dat doet haar pijn.

 

In de weken die volgen spreek ik haar verschillende malen. Omdat het winter is en koud spreek ik haar een keer aan op haar dunne kleding en het feit, dat ze geen sjaal, muts en wanten draagt. Ze zegt dat kou een medicijn voor haar is. Ze wil zichzelf harden. Te veel warmte is niet goed voor haar. Dan raakt ze daar aan gewend. Ook vraag ik haar wat de reden is dat ze midden op de rijbaan loopt. Haar moeder, die overleden is, fietste daar altijd.  Een andere keer maakte ik mee, dat ze gepest werd door een groep kinderen van een jaar of vijftien. Ze gooiden geld naar haar. De jongeren sprak ik hierop aan.

Als we elkaar even spreken wisselen we meestal positieve woorden uit over het hier en nu. Ook vertelt ze mij waar ze allemaal dankbaar voor is. Dat zijn bijvoorbeeld de ervaringen in haar jeugd.

 

Nu kom ik haar tegen op de brug. Links en rechts zoeven fietsers voorbij. Ik stel haar voor om op bezoek te komen bij haar. Ze houdt het af: ‘Laat mij maar bommelen joh, het komt nog wel.’  

De vroege voorjaarszon geeft al warmte en schijnt op haar gezicht. ‘Het is zo heerlijk, nu de temperatuur stijgt, ’ zegt ze. Ze doet haar ogen even dicht en geniet zichtbaar.

 

‘Ik ga naar mijn trein’, zeg ik en zachtjes raak ik haar bovenarm aan. Ze doet onmiddellijk een stapje opzij en kijkt verschrikt.  

Dan herstelt ze zich en glimlacht: ‘Een fijn verjaardagsfeest hoor’.

‘Geniet een beetje van de zon’, zeg ik.