Uit het hart

 

Ik ben bij Maria en we gaan zitten om even bij te praten. Ik  neem plaats op de ene bank, kussen in mijn rug en even luisteren. Maria op de andere bank, benen opgetrokken en praten.

 

Maria denkt en spreekt in ziekten. Ze heeft een fotografisch geheugen voor bijsluiters en Latijnse namen. Meer dan dertig jaar is ze ziek en sinds drie jaar heeft ze thuiszorg. Haar zorgkring bestaat uit drie hulpverleners. Dat is eigenlijk te krap. Als een van mijn collega’s met vakantie is en Maria wordt zieker dan ze nu al is, moeten we haar verzorging met zijn tweeën dagelijks uitbreiden, coördineren en uitvoeren. Dit is me nu al twee keer overkomen. Ik moet dan mijn agenda acuut schoonvegen. De laatste keer dachten mijn collega en ik trouwens, dat ze het niet zou overleven.

 

Ze is mijn enige particuliere cliënte.  Een ‘erfenis’ uit mijn pré Cuprum tijd. Maria wil er absoluut geen hulpverlener bij. ‘Dan ga ik nog liever dood. ’ Eigenlijk gijzelt ze ons hiermee, vertrouwend op onze  Florence Nightingale harten. Dat ik haar blijf bezoeken is omdat ik ooit ‘ja’ heb gezegd tegen deze cliënte en collega’s. Ik zie het ook als een soort voorbestemming: dit stukje weg hebben we samen af te leggen.  Ze laat zich niet meer opnemen in een ziekenhuis. Ze vertrouwt niemand meer en bovendien is ze uitbehandeld.

 

Dat Maria nog leeft heeft ze aan zichzelf te danken. Ze had al minimaal twintig keer dood kunnen zijn, als ze niet had opgelet bij behandelingen die ze heeft ondergaan. Ze heeft zeldzame syndromen en dito complicaties. Het is een ketting van ziekten die elkaar beïnvloeden en haar leven is ondragelijk geworden qua pijn. Alleen haar huisarts snapt het medisch gezien nog. En wij als zorgkringwerkers snappen haar beperkingen als gevolg van haar ziekten. Ook de risico’s kunnen wij goed inschatten. Haar angst voor de dood maakt dat ze doorvecht voor haar leven. Over de dood wil ze met niemand praten. Daarom stel ik haar veel vragen over haar leven.

 

Het gesprek komt vandaag op haar huisarts die nu haar hoofdbehandelaar is. Naar haar eigen zeggen is hij horkerig in zijn gedrag. Dit verdraagt ze, omdat hij kundig is en recht-door-zee. Daar houdt ze van, zo is ze zelf ook.

Wat de meeste indruk op haar heeft gemaakt bij deze ‘harde heelmeester’ is, dat hij haar – jaren geleden  alweer- opzocht in een ziekenhuis toen ze opgenomen was. Ze had hem horen binnenkomen, maar ze was te ziek om iets tegen hem ze zeggen.

Hij ging zitten op een stoel naast haar bed en zweeg.

‘Ineens deed hij zó’. Ze strijkt zachtjes met haar vinger over haar wang.

‘Het was maar één moment’, zegt ze, ‘het maakte diepe indruk op me.’

‘Nooit heb ik het aan iemand verteld, want ik wil niet dat er praatjes over hem komen.’

‘Maria’, zeg ik , ‘hij heeft zijn hart laten spreken.’

Ze knikt en haar ogen stralen.