De echtgenoot van mijn cliënte doet de voordeur open en nodigt mij uit binnen te komen. Hij neemt mijn jas aan en hangt deze aan de kapstok. De hal ruikt vochtig. In mijn rol als wijkverpleegkundige kom ik om de zorg te indiceren voor de ziektekostenverzekeraar. Tevens is dit ook een kennismakingsgesprek voor Cuprum.
In de woonkamer ligt cliënte op de bank, haar ogen zijn gesloten. Haar magere gelaat, armen en handen zijn geel. Volgens de gegevens van de huisarts heeft mevrouw een carcinoom met uitzaaiingen. De verwachting van de oncoloog is dat zij niet lang meer zal leven.
Echtgenoot: “Bent u manager of verpleegkundige?” De ogen van mijn cliënte gaan open en zij glimlacht zwakjes.
“Beide”, antwoord ik.
“O”, zei de echtgenoot, “dus dan zien we u vaker?”
“Ja, dat klopt.”
Echtgenoot: “Vaak komt er een manager voor een gesprek en die vind je aardig. En vervolgens zie je die nooit meer.”
Blijkbaar heb ik een goede indruk gemaakt op de man.
Ik pak een stoel en schuif deze naar de bank, ga zitten en richt me op de vrouw. We zijn nu ongeveer met elkaar op ooghoogte.
“Hoe gaat het met u?”, vraag ik op zachte toon.
“Slecht”, zegt de echtgenoot. “Sinds drie dagen is zij er met zijn hoofd niet meer bij. Elk uur van de nacht belt zij mij wakker en dan kan zij niet vertellen wat er aan de hand is.”
Echtgenoot slaapt op de eerste etage.
De cliënte is niet meer in staat om zelfstandig naar het toilet lopen. En zij is twee weken niet gewassen of gedoucht en ‘laat alles lopen’. De handdoek waar zij op ligt is vervuild, evenals haar kleding. Kinderen zijn er wel, maar niet in de gelegenheid en in staat ondersteuning te geven. Een ander steunsysteem is er niet.
Volgens echtgenoot wordt cliënte de laatste twee, drie dagen minder helder van geest. Of het door de chemo komt of door de kanker weet hij niet. Mijn cliënte zegt dat de verwardheid wel meevalt. Ze zegt, dat hij overdrijft. Desgevraagd vertelt zij, dat haar hoop gevestigd is op deze chemokuur. Ze hoopt, dat ze daarna weer helemaal schoon is van binnen. Tot drie weken geleden heeft zij nog gewerkt in de zaak. Ze wil zo snel mogelijk weer aan de slag. Bedlegerig zijn is niets voor haar.
Nadat alle papieren zijn ingevuld en handtekeningen zijn gezet spreken we af, dat we beginnen met dagelijks hulp bij het wassen en een paar dagdelen in de week persoonlijke zorg en ondersteuning. Op die manier wordt echtgenoot ontlast en kan hij bijvoorbeeld boodschappen doen. Nachtzorg vindt het echtpaar nog niet nodig. Eerst maar eens rustig wennen aan elkaar. Het is de eerste keer in hun leven, dat ze thuiszorg krijgen.
Cliënte spreekt uit, dat zij naar een bad verlangt.
“Wilt u dat ik u nu help met in bad gaan?”, vraag ik aan haar.
“Graag.”
Wordt vervolgd in deel II.